De verzenbundel 'Ontbijt op bed' is de tweede dichtbundel die Marc Pairon uitbrengt na zijn comeback.

Het is een luxueuze uitgave met een harde kaft, die nog steeds gekenmerkt wordt door Pairons bondige stijl maar met vele filosofische mijmeringen, een vleugje romantiek en zelfs erotiek. De verzen zijn bijzonder openhartig en intiem, vrouwvriendelijk en toegankelijk voor het grote publiek.

De eerste druk van de verzenbundel Ontbijt op bed verscheen in februari 2009. 

Enkele liefdesverzen

Korte legende

Haar voetstappen lopen haar naam.
Op halfhoge hakken. Ik hoor ze aankomen.
Haar bips draagt de pijn van een minnaar.
Omdat ik het niet geweest ben.
Haar zuchten ruikt naar de tisane.
Van rode bosvruchten.
Ze ontkent haar vlees.
In de matroesjka van haar kleren.
Achter de gedempte dokken van haar ogen
trekt een stoet voorbij.
De parade van honger en dorst.

‘Kom’ wenkt ze. ‘Neem me mee.
Naar het Land van Vriendschap.
Wijs me de weg. Bevrijd me.

Ga niet in mijn mond tekeer.
En bedwing je vingers.
Tot ze verlammen van de slaap.’

We rijden tot de brandstof is uitgeput.
Tot in de schorren van Bretagne.
Waar het water ons tot aan de lippen zal komen.
Tot het Land van Vriendschap onderstaat.

Ik ga nooit meer weg.
Ik ben zachter dan woede.

Zeg me
zondagavond, 21.44 uur

Zeg me.
Hoeveel dagen tekort schieten.
Voordat ik over waanzin spreek.
Het asgrauw van de hemel,
bij het helder van de nacht.
Als het gefluit van vogels
haar geluid ophoudt.
En de lucht dwars ligt.
Met het moedeloze van zijn gewicht.

Zeg me.
Wanneer ik te veel
over je afwezigheid struikel.
Bejaagd door de pijlen van onrecht.
Achter het harnas
van dode gedichten.

Zeg me.
Hoe ik moet vergeten.
Met één pennentrek:
het beminnen
af moet leren.

’t Is zonde
maandagochtend, 07.45 uur

Ik heb mijn ziel
in het weekend achtergelaten.
In het oog van de storm.
Mijn hand is de stomp
van het stoute strelen.
Mijn ogen moegestreden
in de veldslag
van je moedernaakte gelaat.
De plassen speeksel
stijgen in mijn mond.
Ik verslik me
in niet-gezoende kussen
en ruik nog
hoe het voorvocht
zijn blijdschap weende.

Ik zie je wakker worden.
Ik hoor je wakker worden.
Ik ruik je wakker worden.
Ik voel je wakker worden.
In je eentje.
In de lepel.
Van je hete schoot.
Met de meanders
van je armen.
Hoe het vloeibare
van je malse billetjes
uit mijn vingers glipt.
’t Is zonde. Van je lichaamswarmte.
’t Is zonde. Van de tijd. 

Deze nacht is schande
maandagavond, 23.12 uur

Deze nacht is schande.
Hoe ik naast je lig.
En me kwel met je afwezigheid.
Ik hoef dit niet te schrijven.
Niemand mag het lezen.
Dat poëzie
de schande van het bestaan is.
Hoe we elkaar verbeten missen
en de uren bedriegen.
Met het kille van niet te liefkozen.
We de woorden wurgen
als ze willen praten.
Smeken. Om de orgasmen
van ons dagelijks brood.
Het bloed uit de tranen zeven.
Omdat het wenen
de kwaal van geduld is.

En vluchten. Blijven vluchten.
Onophoudelijk vluchten.
Voor het verstand van het geluk.

Schande, zijn wij.
De schande zal ons tekenen.
De letters van mijn papier schudden.
Opdat geen sterveling het weten zou.
Zie, het vel is leeg. Ik heb gezwegen.

Je staat mij
dinsdagmiddag, 12.12 uur

Je staat mij.
Als gegoten.
Je reikt me.
De hand.
Ik kan niet
over het water
van je sloot.
Je gracht
is nog te diep.
Met de bagger.
Het verleden
dat geen
afscheid neemt.
Hoe je beslissingen
niet beslissen.
Je jezelf
tekortdoet.

Je staat mij.
Als gegoten.