TOP 50 intiemste liefdesverzen!

TOP 50 intiemste liefdesverzen!

De TOP 50 intiemste liefdesverzen! is een open brief aan Goedele Liekens. Dit met onder meer enkele verzen uit Ontbijt op bed en Franse zoenen, de nieuwe cyclus Liekens & gedichtjes en andere verse verzen uit het ‘Dag- & nachtboek’ van de auteur. 64 pagina’s.

Voor jou,
als troost,
omdat wij
nog niet
gedroomd hebben 

Marc Pairon leest 21 gedichten uit de “TOP 50 intiemste liefdesverzen!” zelf in.

Enkele liefdesverzen

Liekens & gedichtjes II
voor Goedele
vrijnacht, 02.22 uur

1.
Laat ik met bevallige letters de liefste woorden maken. Je huid raspen. Zoeken naar je kippenvel. Je met pitten stenigen. Het vuurpeloton van mijn zaad. De fatwa over je uitspreken. Mijn geloofsbrieven overhandigen. Bewijzen dat ik bevoegd ben. Je verrukking te innen. Wanneer je vingers me plagen, als schetterende zilvermeeuwen.

O, Liefste, verzegel me. In de kerkers van je quarantaine. Keten me. Aan het hosanna van je zwaartekracht. Laat mij afhankelijk zijn. Sterven tussen jouw gevangenschap. Al slapend rijk worden. Lichtgezouten kaviaar winnen. Uit de delta van je zalmroze kuiten. De kunst verstaan om met je om te gaan. Vaardig, in het verwennen. In het binnenhalen
van de oogst. Hoe ik je koren met mijn vlegel dors. Het extra vierge.
Van je eerste persing.

Laat me je weekdier zijn. In de catacomben van je mond. Je smeltwater proeven. Onze verloren gewaande jaren. En onze lippen met vogels vullen.
Onze zinnen met zangzaad. Tot de aangeboren schaamte slijt. De angsten van het vlees getemd zijn. De horzels uit de huid gevreeën. En ik over het drijfhout van je lichaam laveer. Als het land in zicht van je reisdoel. De genade van geduld. Je enige antwoord.
Op nooit gestelde vragen.

Daarom zal ik altijd plots zijn. Tot je honger me vermagert. Je niemand meer te goed hebt. Na de beesten van ons fatsoen. Die tussen de vlerken van onze armen gedijen. Uit de moed elkaar aan te raken tevoorschijn komen.
Als oude bekenden.

2.
Begin me. Waar ik geboren was. Win me. Waar ik won. Laat blijdschap gesmolten vlees zijn. Het magma van verlangens. De lava van verwaarlozing. Omdat wij te lang gedaan hebben over te weinig geleefd. En meer zijn dan een gerucht. Maar, niet minder dan het rumoer van de waarheid. Laat me daarom je gunsten van tederheid verdragen. Zonder het eelt van wroeging. Je Alpe d’Huez beklimmen. Waden in je Everglades. Je eerste zwakte zijn, je laatste zonde. De hoge nood. De nabije redding. En wanneer er geen eb komt aan het boteren van je lippen en het karnen van je tong, zal ik je zuigend leegmaken. Tot op je nerven. Als een bidsprinkhaan. Zachter dan verloren verdriet. De pijnpatiënt van je voorrechten zijn. Kwistig met aandacht.
Overbodig met troost.

Laat me veel meer dan het ondenkbare zijn. De pracht van je ogen zijn. De walnoten van je haren. Het soezen van je slaap. Je borst, je boezem. Je schaamte. Verdwijnen, tussen het volmaakte. Tot ijdelheid gedoemd. Als kneedbare lucht, de woestenij van driften. Zal ik je kussen. Met een zee van regen. Mijn armen om je leggen, als brandend struikgewas. En altijd terugkeren. Als vloed. Op het schelpenzand tussen je liezen. Als vanzelfsprekend zijn. Het verslijten van je schede. De wereldvreemde.
Je reisverhalen. Je huisvlijt. Je meesterwerk.

Kijk, Liefste, hoe de palmen van mijn handen gehoorzamen. Aan je lichaam, dat als beloften beweegt. Schoner dan de nestbevuiling van mijn geweten. Zie, op mijn gezicht staat feest te lezen. Ik slik nog taal. Ik spreek nog boekdelen. Over hoe je me zult betasten. Met de sintels van je vingers. Opdat ik mijn gewicht verlies, dat tegen de aarde kleeft. Wanneer ik je grondsmaak proef. Je aangespoelde aarde. De wetten van je natuur. En je op gang gekomen lichaam intoom. Alsof wij ons beheersen. Met holle klinkers. De geluiden van gepelde lucht. Geschrokken van schoonheid. En uitermate begaafd. In het definitieve genieten. Waar geen afgunst tegen opgewassen is. Wanneer taal mooier is, dan de beloften die hij liet uitschijnen.
Wij hemelser, dan het vagevuur van onze deugden. 

3.
Wijzig me. Red me van de verdrinkingsdood. Uit de branding van volzinnen. Leer me eenvoud. Een stem van papier. Die nauwelijks hoorbaar spreekt. Zoete woorden fezelt. Over ‘het heeft geen zin meer pijn te hebben’, wanneer wij naar elkaars lichaam ruiken. Het zweet van hyacinten.
Als de eeneiige tweeling van tevredenheid.

Wees mijn dier, mijn mensenvlees. Mors je blijdschap in mij. Herbegin me. Lik in mij je zoenen. Tot op het tandvlees van pijn. Ontplof, als verwarring. Zaai me uit. Maak me schuldig.
Aan gevulde handen, als het liefkozen herkenbaar wordt.

O, Liefste, als er sprake is over mij, laat jij het spreken. Omdat ik in de volgorde van vóór de dood voor jou geboren ben. Onderweg naar het zoeken van tederheid. Het tenietdoen van schaamte. Hoe het juk van genade jeukt. Als doorgelegen lasten. Wacht ik je vonnis af. Zal ik het schrijven vaarwel zeggen. Zinnen die geen soelaas boden, woord voor woord groeten. Goedaardig, zonder spijt. Bijna plechtig. Op het rantsoen van geduld. Beef ik. Voor het overtollige leef ik. Maak mij vrolijk.
Mijn water in de wijn.

Voor het liever dan je liefste zijn.